Verslag Boekensalon 4 oktober

leestijd plm. 7 min.

Het thema van de derde Boekensalon luidde: omgaan met epidemie. Voor dit thema kozen wij wederom een klassieker en een actuele roman:

  • De pest – Albert Camus Roman (1947)
  • De slapende kinderen – Anthony Passeron Nonfictie (2022)

De pest
Tijdens de corona-pandemie werd deze roman van Camus opeens weer door veel mensen herlezen. Niet zo gek natuurlijk; iedereen was aan het zoeken hóe je om moest gaan met zo een grote epidemie, met lockdowns, vaccinaties, quarantaine….

In deze roman uit 1947 vind je zeker heel veel overeenkomsten met ‘onze’ COVID-ervaringen: om te beginnen al het ongeloof, de ontkenning (óns overkomt dat niet!), dan de aarzelende overheid, vervolgens de angst, onzekerheid, overvolle ziekenhuizen, de sterfgevallen, de opgelegde regels, het zoeken naar een serum. De pest speelt zich af in Oran, een havenstad in Algerije, dan nog een Franse kolonie. Een (eerst nog) anonieme verteller doet verslag van hoe de ziekte langzaamaan de stad overspoelt. Het begint me het vinden van éen dode rat, langzaam verschijnen er steeds meer, tot na een paar dagen de eerste mensen ziek worden en sterven. Het duurt niet lang voor de hoofdpersoon, Dr. Rieux, er achter komt dat het ‘de pest’ betreft. Na aanvankelijke aarzeling gaat de hele stad in quarantaine, niemand mag meer in of uit. De zieken worden in aparte ziekenhuizen verzorgd.

Camus laat in deze roman zien hoe de stadsbevolking mentaal reageert op de verschillende fases van deze epidemie en hoe diverse individuen hiermee omgaan. Zo is er de journalist Rambert, die aanvankelijk alleen kiest voor zijn eigen geluk en probeert de stad te ontvluchten. De empathische dokter Rieux zet zich juist volledig in voor het verlichten van leed van de slachtoffers. De priester Paneloux beschouwt de pest als een straf van God, en Cottard ‘profiteert’ juist van de pest, omdat hij hierdoor uit handen van de wet kan blijven. Allemaal zijn ze op zoek naar betekenis en worstelen met morele dilemma’s, veroorzaakt door de epidemie.

Aan het eind van de roman wordt dokter Rieux onthuld als de chroniqueur.

De slapende kinderen
Het boek van Anthony Passeron heeft een motto dat komt uit De pest: “Ratten gaan namelijk op straat dood en mensen in hun slaapkamer.”

Passeron schrijft over de ziekte AIDS waaraan zijn oom Désiré, diens vrouw en hun dochtertje zijn overleden. Jarenlang werd er binnen zijn familie gezwegen over dit onderwerp, zeker over het feit van AIDS als doodsoorzaak. Passeron groeide op in een slagersfamilie, in een klein bergdorp in het achterland van Nice. Zijn grootouders runden, samen met zijn vader, de slagerij. Zijn vaders oudere broer Désiré is de lieveling, degene die mag studeren, die alles gedaan krijgt van zijn ouders. Tijdens een trip naar Amsterdam komt Désiré in aanraking met drugs en raakt verslaafd aan de heroine. Door het gebruik van besmette injectiespuiten loopt Désiré AIDS op. Vanaf dat moment gaat het bergafwaarts; hij steelt van zijn ouders, verwaarloost zichzelf, maar zijn verslaving en ziekte worden, met name door zijn moeder, altijd ‘verborgen’ gehouden voor het dorp.

De hoofstukken die gaan over zijn familie en het verloop van Désirés leven wisselt Passeron af met hoofdstukken over de medische ontwikkelingen: de zoektocht naar de oorzaak van AIDS en naar een serum.

De ziekte AIDS was, zeker in de beginjaren, lang omgeven door stilte en hypocrisie; voor veel mensen was het een ziekte van ‘anderen’ aan de rand van de samenleving, homo’s en heroineverslaafden.

In dit debuut vertelt Passeron in heldere, beeldende taal hoe in die begintijd de samenleving de ogen sloot voor AIDS, hoe de zieken werden gestigmatiseerd en uit zicht weggestopt, hoe wetenschappelijk onderzoek werd gedwarsboomd. Hij ontving voor dit werk de Prix Première Plume.

COVID
Natuurlijk is Passeron’s boek non-fictie en Camus’ De Pest een roman, dus in die zin wat lastiger te vergelijken dan voorgaande gelezen boeken.

De Pest is op meerdere niveaus te interpreteren. Je kunt de roman lezen als een metafoor voor een oorlogssituatie, met name voor de Tweede Wereldoorlog, waarbij de ratten de Duitse nazi’s vertegenwoordigen en Oran het door Duitsers bezette Frankrijk. De roman is natuurlijk ook een uiting van het existentialisme, de filosofische stroming die de absurditeit van het bestaan, de vrijheid van het individu en het zoeken naar betekenis in een zinloze wereld. In Camus’ roman worstelen de diverse individuen ieder op eigen wijze met het vinden van betekenis in de schijnbare willekeurige ramp die hen treft. Ook in Passerons boek lezen we hoe de diverse familieleden omgaan met de AIDS-ramp die hen treft: grootmoeder Louise verzwijgt alles, zijn broer is woedend. Maar het grote zwijgen en ontkennen overheerst.

Deze ontkenning en slechte behandeling van de AIDS slachtoffers konden sommigen zich nog goed heugen: hoe deze mensen werden afgezonderd van alles en iedereen en ook hoe het verzorgend personeel geen enkele ondersteuning kreeg.

Sommigen onder ons vonden de roman van Camus een nogal ‘koel’ verslag, in tegenstelling tot het persoonlijke verhaal van Passeron. Anderen hadden dit juist andersom ervaren en lazen juist Camus’ roman als veel warmer en gevoeliger. Bij Passeron zag je minder karakterontwikkeling en vooral de persoon Désiré vond men wat karikaturaal afgebeeld. Benadrukt werd nogmaals dat het bij Camus natuurlijk een roman betreft, en bij Passeron een verslag. Ook is Passeron een beginnend schrijver.

Er was veel bewondering voor de prachtige schrijfstijl van Camus, de verschillende vertelstemmen in de roman en de sfeertekening van (het eigenlijk heel lelijke) Oran. We bespraken het prachtige stuk in de roman, waarin de ambtenaar Tarrou zijn existentiële visie op het leven deelt met dokter Rieux. Marja wees ons erop dat dit ook refereerde aan de ruzie (destijds in 1948) tussen Camus en Sartre. Een citaat daaruit: “Ik weet maar éen ding: dat wij allen moeten doen wat wij kunnen om geen pestlijders meer te zijn en dát alleen ons hoop kan geven op vrede of anders desnoods op een goede dood. Dat alleen kan de mensen verlichting schenken [..].

Uiteraard hebben we veel gesproken over onze eigen ervaringen in de COVID-tijd. Voor de meesten lag deze vergelijking veel meer voor de hand dan de vergelijking met de nazi-tijd; COVID is immers nog niet zo lang geleden en trof ons allemaal in meer of mindere mate.

We zagen veel overeenkomsten in hoe onze overheid is omgegaan met de COVID epidemie en hoe in Oran werd omgegaan met de pest: de aanvankelijke aarzelingen, het gedoe rondom inentingen, wel of niet quarantaine, het afzonderen van mensen. Vooral werd er gesproken over mogelijke draaiboeken: hebben we wel iets geleerd van de COVID tijd, wat gaan we ánders doen als er (ooit) een volgende epidemie uitbreekt?

We waren allemaal zeer onder de indruk van beide boeken en de daaruit voortkomende besproken thema’s. Tot slot nog een prachtig citaat uit het einde van Camus’ roman (waarom dokter Rieux besloot om het verhaal te vertellen) :

[..] om niet éen diergenen te zijn die zwijgen, om te getuigen voor deze verpesten, om tenminste een herinnering te bewaren aan het onrecht en geweld dat hun was aangedaan en om eenvoudig te verklaren, wat men leert te midden van grote gesels: dat in de mens toch meer bewonderenswaardigs is dan verachtelijks.

Wederom lazen we twee boeken rondom een thema, één klassieker en één actuele roman. Ook bij volgende bijeenkomsten gaan we weer uit van dit idee. Het thema voor volgende keer staat binnenkort op de agenda.

De volgende BOEKENSALON zal plaatsvinden op woensdag 17 januari 2024, in Studiecentrum Utrecht.