Op 16 januari 2020 bespraken we het boek ‘De leugens die ons binden. Een nieuwe kijk op identiteit’ van Kwame Anthony Appiah. In de inleiding schrijft Appiah: “Ik heb mezelf in dit boek tot taak gesteld sommige ideeën te bespreken die vorm hebben gegeven aan de hedendaagse opkomst van identiteit, en te proberen sommige fouten die wij ten aanzien van identiteiten regelmatig maken duidelijker in te zien.” En ook: “Ik hoop gesprekken op gang te brengen, niet er een eind aan te maken.” Het boek behandelt dus een actueel thema.
Appiah beschrijft het thema identiteit van uit vijf gezichtspunten: geloof, land, kleur, klasse en cultuur. Hierbij gaat het om de dubbele vraag: Wat zijn identiteiten? En waarom zijn ze van belang? Het zou fout zijn om te veronderstellen dat elke identiteit in de kern een diepe overeenkomst vertoont die mensen met die identiteit verbindt. Toch spelen deze fouten een grote rol bij de wijze waarop identiteiten zich nu verenigen. Identiteiten brengen benamingen en stereotypen met zich mee en dat zijn dan de leugens die ons binden. Hoewel identiteiten belangrijk zijn voor mensen, zijn de stereotypen op een belangrijk punt meestal verkeerd.
Interessant is de beschrijving die Appiah van zichzelf geeft om aan te tonen hoe complex het begrip identiteit kan zijn. Hij is in Engeland geboren. Zijn vader stamde uit de koninklijke familie van het Ewe-volk in Ghana. Zijn moeder was Engels en haar voorouders hadden in het parlement gezeten. Vader was methodist (een stroming in het protestantisme) en moeder was anglicaans. Verder is Appiah homoseksueel en getrouwd met een joodse man. Hij is hoogleraar in de Verenigde Staten van welk land hij ook de nationaliteit heeft. Hij blijkt dus vele identiteiten te kunnen hebben. Het wordt grappig als hij beschrijft hoe men in verschillende landen of situaties zijn identiteit probeert te achterhalen; alsof hij er maar één kan hebben. In welk hokje plaatsen wij hem, als lezers van zijn boek? Je zou kunnen zeggen: een erudiete, empathische en ook very British upper-class gentleman.
Waarom hebben we de neiging om mensen een bepaald identiteit toe te kennen? We zijn kuddedieren en ook al brengt identiteit ons in verwarring, toch kunnen we niet zonder. De hoofdstukken over geloof, land, kleur en cultuur zijn heel helder. Als we voor deze aspecten een etiket op iemand zouden willen plakken, is de keuze meestal niet moeilijk. Anders ligt dit voor het onderscheid naar klasse. In de Nederlandse (historische ) literatuur wordt vaak een onderscheid gemaakt tussen stand en klasse. In de vertaling van het boek worden die twee woorden als synoniemen gebruikt. Stand is de laag in de sociale hiërarchie waar je door afkomst toe behoort en heeft (vooral: had) niet veel mobiliteit. Klasse wordt bepaald door je maatschappelijke status en berust op vooral op de activiteiten en misschien ook het inkomen van een persoon en heeft een veel grotere dynamiek. Stand en klasse hebben doorgaans wel een sterke correlatie, ondanks hun verschillende betekenis. Het verschil in dynamiek wordt duidelijk verwoord in het Engelse spreekwoord “It takes three generations to make a gentleman”. Stand kan dus wel een belangrijk element zijn van iemands identiteit, maar klasse veel minder.
Appiah vindt identiteit eigenlijk maar een gekunsteld begrip, ook al omdat het sterk afhangt van de context. Hij is echter wel realistisch genoeg om te schrijven: “Maar het feit dat identiteiten geen essentie hebben betekent niet dat zij geen complicaties kennen. En het feit dat zijn geïnterpreteerd en besproken moeten worden betekent niet dat ieder van ons ermee kan doen wat hij maar wil.”
Hoe beoordeelden wij het boek? We waren het met elkaar eens dat dit geen echt filosofisch werk is, eerder een sociologische analyse, helder geschreven en met tal van interessante verwijzingen naar andere auteurs. Maar wat wil Appiah ons vertellen? Het denken over identiteit leidt gemakkelijk tot stereotypering en vooroordelen. Hoe zouden we dat kunnen voorkomen? Appiah weet nu niet veel meer te zeggen dan: “Op school en op het werk zullen wij bepaalde selectieprincipes moeten gebruiken om mens op de juiste positie te krijgen.” En ook “De enige fatsoenlijke manier om mensen te selecteren voor opleidings- en beroepskansen is : vragen wat scholen en banen nu eigenlijk beogen en vervolgens beslissen wiens toelating die oogmerken het best zal bevorderen.” Wie kan daar tegen zijn? Maar wie gaat er beslissen? Appiah weet het zelf ook wel: “Er is simpelweg geen zinnige manier om de waarde van mensenlevens te vergelijken”.