Al-Ghazali (1058-1111) was een invloedrijk islamitische jurist, filosoof en theoloog. De bundel ‘Al-Ghazali, Verlost van onzin’ bevat naast zijn autobiografische tekst ‘Verlost van onzin’ een inleiding over zijn leven en werk en een interpretatie van zijn denken. De vertalers / bewerkers Cornelis van Lit en Gerko Tempelman geven een uitgebreide verantwoording van hun benadering van de tekst.
Al Ghazali is opgeleid als jurist, met de islamitische wet als achtergrond. Hij wordt een gezaghebbend hofjurist in Isfahan en krijgt de bevoegdheid om fatwa’s uit te spreken. In 1091 wordt hij gevraagd een juridische opleiding in Bagdad te gaan leiden.
Na een aantal jaren geeft hij het goede leven in Bagdad op en gaat hij leven als een soort kluizenaar, rondtrekkend lang belangrijke steden als Mekka, Medina en Damascus. Na tien jaar keert hij terug naar Bagdad om opnieuw te gaan lesgeven; dit omdat hij teveel verzwakking van het geloof ziet en het zijn taak vindt daar een ommekeer in aan te brengen.
Bovenstaande is in het kort ook de leidraad van Verlost van onzin. In de inleiding stelt Ghazali: “Ik zei tegen mijzelf: ik ben op zoek naar kennis over de ware aard van de dingen, dus ik moet eerst te weten komen wat de ware aard van kennis zelf is. Ik realiseerde mij dat zekere kennis die kennis is waarover geen twijfel bestaat […]”. Hier zien we een benadering van de filosofie zoals Descartes een paar eeuwen later deed. Deze kennis vindt hij niet in de theologie, want die brengt volgens hem alleen kennis bruikbaar voor haar eigen doel en helpt je dus niet verder. Hij onderzoekt de verschillende onderdelen van de filosofie. Wiskunde (waaronder sterrenkunde) en logica zijn voor hem nuttige kennis, mits je het goed gebruikt, dat wil zeggen in lijn met islamitische geloofsleer. Anders ligt het met de metafysica, die leidt tot gevaarlijke denkfouten en ongeloof. In de Tegenstrijdigheid van de filosofen benoemd hij drie beweringen in strijd zijn met de islamitische geloofsleer (hier wat kort door de bocht geformuleerd): lichamen zullen niet opstaan uit de dood; God heeft alleen kennis van algemene zaken en niet van specifieke; de wereld is eeuwig en heeft altijd bestaan. Ghazali refereert hier onder andere aan Aristoteles (een ongelovige) maar ook aan islamitische filosofen, zoals Ibn Sina. En die laatste vindt hij gevaarlijk, want het is een gezaghebbend man en diens uitspraken kunnen tot verwarring leiden. Na de filosofie bestudeert hij de leer van de batiniya, een alternatieve islamitische stroming. Hun leer en argumentatie beschouwt hij als inhoudsloos. Tenslotte richt Ghazali zich tot de leer van de soefi’s, een stroming die zich richt op kennis en handelen. Deze brengt hem tot het inzicht dat hij zich bezig hield met kennis, die in het licht van het bereiken van het hiernamaals, onbelangrijk en nutteloos was. Hij trekt de consequentie dat hij moet vertrekken uit Bagdad en een eenvoudig leven moet gaan leiden. De soefi-leer zet hem ook op het spoor van inspiratie, als een belangrijke bron van kennis die voorafgaat aan de rede. Uiteindelijk blijkt de ware kennis die hij zocht toch die van de geloofsleer te zijn; Ghazali keert terug naar Bagdad en wordt weer leraar, gemotiveerd door het feit dat hij steeds meer mensen losjes omgaan met het geloof.
Thema’s die in onze discussie naar voren kwamen:
- Algemene waardering voor de tekst: varieert van ‘niet mijn boek’ tot ‘verhelderend, verrassend’.
- De spirituele ervaring en de rol van inspiratie. Thomas van Aquino en het scheiden van geloof en wetenschap versus Ghazali, met uiteindelijk geloof boven wetenschappelijk kennis.
- De discussie over de begrippen inspiratie / intuïtie; hun verhouding tot de rede en rationeel denken
- De rol van Ghazali als jurist; het baseren van wetten op islamitische leer.
- De vraag of wij de islam begrijpen. Verschil met christendom.
- De vertalers geven een bepaalde interpretatie van het (uiteindelijke) denken van Ghazali; wij zijn het daar niet altijd mee eens.
Huug van der Vlist